Door Milo Lambers en Bart Rutten
Eind jaren negentig is Brutil Hosé (9 oktober 1979) het grootste spitsentalent van het Nederlandse voetbal. Het jongensboek met een carrière langs clubs als AC Milan en Barcelona en een prijzenkast vol Europacups lijkt al geschreven. Het loopt anders. Tegenwoordig woont hij in een flatje in Capelle aan den IJssel, loopt hij door een slepende knieblessure mank en is hij kilo’s te zwaar. Toch is Brutil gelukkig dat het zo gelopen is. “Als ik nu bij Barcelona had gezeten was ik een beest van een voetballer, maar ook een heel slecht mens.”
“Kijk”, zegt Brutil Hosé terwijl hij naar twee foto’s wijst die op de gang van zijn appartement hangen. Op de ene foto staat Brutil tijdens zijn debuut: een jong, schuchter binkie. Een beetje naïef en met net, kort haar. Op de ander poseert Brutil in tenue. Zijn haar is gevlochten, hij draagt oorbellen en kijkt ongeïnteresseerd de lens in. “Hier zie je al dat het fout gaat”, zegt hij nu met zijn typische Antilliaanse tongval.
De man die nu praat lijkt een ander dan de rebelse tiener op de tweede foto. Brutil is nu een gemoedelijke, goedlachse huisvader; iedere dag brengt en haalt hij zijn zoontje van school en klust hij een beetje in huis. Vandaag nog heeft hij het huis geschilderd. Op zijn arm zie je de opgedroogde verf nog. Hij leeft niet het leven dat hij op z’n achttiende voor zich zag, maar piekeren is niets voor Brutil. Natuurlijk; hij weet best dat het allemaal anders had kunnen lopen. “Als ik nu bij Barcelona zat? Dan was ik een beest, man. Beter dan Kluivert? Zeker weten, honderd procent. Als ik goed getraind ben, kan niemand mij die bal afpakken.”
Maar voetballen doet Brutil helemaal niet meer. Kijken wel, maar dan alleen naar echt goed voetbal, zoals ie zelf zegt. Goed voetbal staat voor de voormalig Ajacied synoniem aan FC Barcelona. Het team dat precies zo speelt zoals het hem in de jeugd van Ajax werd geleerd. Als hij samen met zijn vrouw voor de tv zit, zegt hij het wel eens: “Met de A1 van Ajax waren we net zo goed.”
“Dat kan niet, dat is niet normaal”, reageert zijn vrouw dan.
“Ja, maar wij waren ook niet normaal.”
Brutil haalt zijn schouders nonchalant op en glimlacht zijn gouden tand bloot. Zijn grote, ontwapenende ogen kenmerken zijn vriendelijke gezicht. In die ogen schitteren de beelden weer voorbij. Het is 1998; Brutil is de spits van Ajax A1. Het team wordt dat seizoen ongeslagen kampioen. Het is een eenheid, een echt ingespeeld elftal, met latere profvoetballers als Andy van der Meijde, Sander Keller, Michael Lamey en Darl Douglas.
Op het veld weet iedereen precies van elkaar wat ze gaan doen. Ziet Brutil linksbuiten Kevin Bobson opkomen, dan weet ie het al: Kevin dribbelt met rechts en geeft voor met links; geen verdediger die het begrijpt. Brutil kan de bal er daarna zo inleggen, 39 keer in één seizoen. “Barcelona onder achttien jaar rolden we met 6-0 op. Manchester United met 7-0. En dat waren heus wel goeie jongens, hoor”, herinnert Brutil zich zoveel jaren later. Hoe meer hij vertelt, hoe breder de smile wordt. Hij mag met het ‘grote’ Ajax Champions League hebben gespeeld, dat jaar met de A1 is zijn absolute hoogtepunt. “Ik kwam er pas bij toen ik vijftien was, maar die anderen speelden al sinds hun tiende bij elkaar. We konden het zo goed met elkaar vinden dat als je iemand wisselde, het team niet achteruit ging.”
De bonkige goalgetter is de blikvanger van het elftal. Langs de velden fluisteren scouts en trainers het elkaar in: we hebben er weer één, een echte balvaste Ajax-spits. Hans Westerhof, hoofd opleidingen van de club, zegt in de media zelfs dat Hosé al verder is dan Kluivert op dezelfde leeftijd. “Hij is het grootste Ajax-talent in jaren.” Het laat Brutil koud. Hij hoort het niet eens. “Er was geen druk, er was geen geld, het was puur plezier maken. Ik besefte niet wat mensen van me verwachtten.”
“Ik wist niet eens wat groente was”
Voetballen bij Ajax geeft Brutil rust. Voor het eerst heeft hij een doel in zijn leven. Zijn jeugd was een chaos. Opgegroeid op het arme Curaçao leerde hij voetballen met kokosnoten en zelfgemaakte ballen. Op twaalfjarige leeftijd vertrok hij na het tragische verlies van zijn moeder samen met zijn broertje naar zijn zussen in Den Helder. Zijn vader werkte op zee en kon niet voor zijn zonen zorgen. In Den Helder bleef Brutil vrij van een strenge hand, zijn zussen lieten hem zijn gang gaan. Op school kwam hij zelden, liever voetbalde hij op straat en deed hij ‘domme dingen’. Kattenkwaad zoals een fikkie steken, maar ook vergrijpen als brommertje stelen. Hij schudt er nu zijn hoofd om: “het was dom.”
Als Brutil op zijn vijftiende bij Ajax begint, is het snel over met die ongein. Hij woont in Amstelveen bij John en Britta Reiziger, de ouders van voormalig Oranje-verdediger Michael Reiziger. Ze brengen hem orde en regelmaat bij. Alles staat in het teken van voetbal; goed slapen, goed eten en goed trainen. “Ik wist niet eens wat groente was toen ik daar kwam.”
‘Oom John’, zoals Brutil zijn pleegvader noemt, gaat elke wedstrijd mee en is veeleisend. Brutil scoort eens vier goals in één helft tegen de leeftijdsgenoten van Feyenoord. Trots vertelt de jonge Antilliaan oom John over de vier treffers. “En waarom scoor je die vijfde en zesde dan niet?” De tranen vloeien over Brutils wangen. Is het dan nooit goed genoeg?
Britta Reiziger kan zich het voorval nog goed herinneren: “Onze zoon Michael zei zoiets als jeugdspeler nooit. Die was nooit tevreden. We moesten Brutil wat zelfkritiek bijbrengen.” Brutil gedijt goed bij de Reizigers. Toch is hij niet altijd eerlijk tegen ze. Als oom John denkt dat Brutil even naar de stad gaat, zit hij eigenlijk in de trein naar in Den Helder om te chillen met vrienden. Als een vriendinnetje uit Den Helder op zijn zestiende tegen hem zegt dat hij vader is van haar kind, schrikt hij zich kapot. Als dit bekend wordt, kan hij zijn carrière bij Ajax wel vergeten. Denkt hij. Pas als hij zijn profcontract tekent, vertelt hij het aan zijn pleegouders. “Ah joh, had dat eerder gezegd dan hadden we haar wat kinderbijslag kunnen geven.”
Het vaderschap heeft geen gevolgen voor zijn carrière. Na het wonderbaarlijke seizoen met de A1 mag Hosé het in het tweede proberen. Dan gaat het snel. Het is 15 november; het eerste van Ajax moet het thuis opnemen tegen PSV. Onder leiding van trainer Morten Olsen maakt het een kwakkelend seizoen door. De broertjes De Boer willen weg, ze weigeren aanvankelijk zelfs te spelen, en de resultaten zijn wisselvallig.
De dag voor de wedstrijd tegen PSV meldt Brutil zich gewoon voor de training van het tweede. “Nee”, hoort hij de mensen daar zeggen. “Jij traint mee met het eerste.” Na de training kijkt Brutil op het wedstrijdformulier. Hij weet niet wat hij leest: na zijn eerste training zit hij direct bij de selectie. Spits Shota Arveladze is geblesseerd en reserve Gerald Sibon is net de deur gewezen. Na Benni McCartney is Hosé nu plots de tweede spits van Ajax.
Die nacht droomt Brutil over zijn debuut: coach Morten Olsen geeft zijn pupil de opdracht om in te vallen. Hosé trekt zijn jack uit en loopt warm. Op het moment dat hij in wil vallen, snelt Olsen naar hem toe. Op zijn shirt ontbreekt bij Hosé het streepje op de e. ‘Hose’ kan niet invallen. De volgende dag loopt hij trillend van de spanning de kleedkamer van het eerste in. Zijn blik gaat langs alle shirts: De Boer, McCartney, Witschge, Wamberto; waar hangt hij nou? Het zal toch niet… Helemaal in de hoek ziet hij het: Nummer 29, Hosé. Brutil pakt het shirt en wrijft met zijn vinger langs het streepje. (Foto: Youtube)
Lees hier het tweede deel van het interview met Brutil Hosé.